Finne’s zoektocht naar een nieuwe contrabas

Finne’s zoektocht naar een nieuwe contrabas

Finne van der Maar (41) is contrabassist bij het Noord Nederlands Orkest. Finne is getrouwd en heeft twee jonge kinderen. De muziekkamer op de bovenverdieping, waarin ook een vleugel staat – Finne trouwde een pianiste – biedt alle ruimte om thuis te studeren. ,,We kunnen hier lekker lawaai maken en niemand die er last van heeft’’.

Tekst: Willem Jan Keizer | Beeld: Sander Drooglever | januari 2021

Muzikaal gezin
Als Finne de bas ter hand neemt komen de kinderen graag luisteren, dan speelt hij olifant, tot groot plezier van zijn kinderen. Tijdens de corona-periode, waarin het concertleven tot drie keer toe volledig is stilgevallen, zijn het de kinderen die Finne goed bezighouden. En anders zijn basgitaar wel. Jazz en funk zijn favoriet, een contrabassist als Eddie Gomez of pianist Bill Evans. „Al zal het nooit zonder contrabas gaan. Klassieke muziek biedt toch wel de meeste voldoening voor mij.”

Een nieuwe contrabas
In samenwerking met het NNO ging Finne op zoek naar een nieuwe contrabas. Hij studeerde bij Thomas Brændstrup, solobassist van het Koninklijk Concertgebouworkest, aan het Utrechts Conservatorium en in Karlsruhe bij Wolfgang Güttler voordat hij in 2009 bij het NNO kwam werken. Deze twee studies waren essentieel omdat ze voor twee speelstijlen staan, een Franse en een Duitse.

Wat is het verschil tussen deze stijlen?
„Bij de Franse stijl die ik in Utrecht studeerde hou je de strijkstok bovenhands vast en deze stok is afgeleid van de strijkstok voor de cello. Bij de Duitse stijl hou je de stok onderhands vast en daarbij is de slof van de stok groter. Van beide heb ik er twee. Als de bassen pizzicato spelen kun je het verschil zien: gaat de punt van de  strijkstok omhoog dan is het Frans, gaat hij omlaag dan is het Duits.’’

Strijkstokken had Finne al, maar een nieuwe 5-snarige bas was wel nodig.
„Je speelt binnen een orkest nooit op je eigen instrument en bovendien in een groep. Het orkest heeft zelf een tiental bassen staan. Toen ik hier kwam werken mocht ik er één uitkiezen die me het beste beviel. In de loop van de tijd had ik er verschillende geprobeerd, maar er waren eigenlijk te weinig 5-snarige bassen.”

“Sinds zeg maar de tijd van Mahler, wordt er gecomponeerd voor een bas met een extra, lagere snaar. Vaak is dat een C-snaar, soms met een extensie op een 4-snarige bas gezet. Ik speel liever met een lage B. Omdat je al in kwarten stemt is het logischer om dan naar B te stemmen. Dat klinkt wel lekker. Bovendien staat er zo iets meer spanning op het instrument zodat het wat dynamischer wordt. Maar je moet oppassen dat het niet te scherp gaat klinken. Een goede balans binnen de basgroep is absoluut nodig.’’

Ongeveer twee jaar heeft de zoektocht geduurd, uiteindelijk is er een bas gevonden via een Nederlandse bouwer van contrabassen, René Zaal uit Bemmel. Hoe begin je aan zo’n zoektocht?
„Ik merkte dat ik aan een ander instrument toe was gekomen en de basgroep was het daar mee eens. Dan ga je eerst eens kijken bij de bassen die al bij het orkest staan. Omdat in het moderne repertoire een 5-snaar eigenlijk onontbeerlijk is en een aantal van de bassen van het NNO eigenlijk niet meer aan de eisen van deze tijd voldeden hebben we besloten om er een aantal van te verkopen. Bovendien is de basgroep kleiner geworden in de laatste paar jaar dus er stonden instrumenten maar te staan.”

“Van een nieuw gebouwd instrument weet je nog niet wat je ervan kunt verwachten dus ben ik op zoek gegaan naar een al bestaande bas. Van de prijzen ben ik overigens erg geschrokken, die konden oplopen tot zomaar een €90.000,- of soms meer. Maar soms ook veel goedkoper, een verkoopprijs zegt niet alles over de kwaliteit van een instrument. Het is tenslotte een erg persoonlijke keuze.”

“Uiteindelijk ben ik terechtgekomen bij René Zaal, die had een 5-snarige bas staan uit het Argentijnse Buenos Aires. Hij is gemaakt in 1963 door vioolbouwer Stelio Maglia (1925-1993) uit Cremona in Italië. Hij was een luthier die niet alleen violen bouwde maar ook celli en contrabassen. Door de Tweede Wereldoorlog is hij in Buenos Aires terechtgekomen maar het vak heeft hij van de groten uit Cremona geleerd. En voor een prijs van rond de €45.000,- hebben we echt geluk gehad. Dit is een fijn instrument.”

“Het instrument arriveerde net toen het orkest wegens corona voor de eerste keer op slot ging, net voor de zomer. Dat is jammer, ik heb er wel een paar keer op kunnen spelen met de basgroep, maar ik sta te popelen om weer aan de slag te kunnen. Het nu nog erg ontregeld allemaal, ook nu spelen we niet en zijn de concerten afgelast. Maar gelukkig heb ik nog kleine kinderen om voor te kunnen zorgen, dat vergoedt veel.’’

Doordat de contrabas mede dankzij donateurs van het NNO werd gefinancierd blijft het instrument dus eigendom van het orkest. Maar een muziekinstrument is ook een zeer persoonlijk ding, bijna een verlengstuk van jezelf. Is dat niet lastig als je een keer ergens ander moet spelen?
„Nee, dat valt eigenlijk best wel mee. Ik heb zelf thuis een 4-snarige bas. Daar studeer ik op, maar ik ben gewend om op andere instrumenten te spelen. Toen ik nog veel schnabbelde speelde ik vaak op een bas die er toevallig net stond. De nieuwe bas is er om binnen de basgroep van het NNO te gebruiken, daar is hij ook echt op uitgezocht. En daarmee is de bas dus een waardevolle aanwinst voor het orkest, ook voor toekomstige bespelers.’’

Dit interview verscheen in december in het NNO Magazine. Ook het NNO Magazine ontvangen? Klik dan hier voor meer informatie.

Actueel