Programmatoelichting Haydn & Brahms

Sipke Hoekstra (1976)
Soundscape and toccata for orchestra (2022-2024) 

Joseph Haydn (1732-1809)
Celloconcert in D Op. 101 (ca. 1783)
Allegro moderato
Adagio
Rondo (Allegro)  

Johannes Brahms (1833-1897)
Symfonie nr. 1 op. 68 in c klein 
Un poco sostenuto – Allegro – Meno allegro
Andante sostenuto
Un poco allegretto e grazioso
Adagio – Più andante – Allegro non troppo, ma con brio – più allegro 

Sipke Hoekstra: Soundscape and Toccata

Een componist kan veel aan de schrijftafel of de piano verzinnen, maar contact met een symfonieorkest is altijd een toegevoegde waarde. Dat merkte ook Sipke Hoekstra, een musicoloog/historicus die zich steeds meer op compositie toelegde en zich inmiddels een professional mag noemen. Het NNO speelt hier een recent ´tweeluik´ waarin Hoekstra maximaal contrast in het orkestgeluid zoekt. 

Soundscape heeft zijn oorsprong in elektronische klanken: het ontstond uit een improvisatie op synthesizer die Hoekstra vervolgens in een orkestraal gewaad hulde. Dat levert een dubbelzinnig klankbeeld op, want door het klassieke palet van de orkestbezetting klinkt volgens Hoekstra ook de ´synthetische´ oorsprong heen. Je hoort een reeks klankblokken die geen duidelijke ritmische puls hebben, maar waarin de instrumentale kleuren voortdurend veranderen.  

In sterk contrast met dit statische klanklandschap staat Toccata, het indrukwekkende resultaat van Hoekstra´s orkestratiecursus bij het Amerikaanse Berklee College. Toccata´s zijn van oudsher grillige, virtuoze (klavier)stukken met een energiek karakter. Ook dit is een beweeglijk werk met een aanhoudend spervuur van repeterende noten en plotselinge stemmingswisselingen. Aan de basis ligt een vooraf gekozen notenreeks die, aldus Hoekstra, ´het DNA van het stuk´ vormt en zich vertakt tot een complex klankweefsel. 

Joseph Haydn: Celloconcert in D groot

Joseph Haydn spendeerde een groot deel van zijn leven in hofdienst van de kunstminnende Prins van Esterházy. Die bestaanszekerheid stelde hem in staat naar hartelust te experimenteren met muzikale vormen en bezettingen, aangemoedigd door zijn beschermheer. Vooral in zijn symfonieën en strijkkwartetten bewees hij zich als een uiterst inventieve geest, maar ook in soloconcerten kon hij verrassend voor de dag komen. Het Celloconcert in D groot werd een favoriet bij solisten en publiek. Evenals bij, bijvoorbeeld, het Trompetconcert (ook zo’n crowdpleaser) liet Haydn zich inspireren door een ster-solist in Esterházy’s orkest. Anton Kraft was eerste cellist en daagde Haydn uit tot menige virtuoze passage, vaak in het riskant hoge register van het instrument. Mede door die instrumentale bravoure – iets wat je zelden bij Haydn aantreft – is het Celloconcert lange tijd toegeschreven aan Kraft. Het is muziek die, zoals een criticus schreef, in handen van een matige solist meer als een cello-etude dan als een concert klinkt, maar waar in een bevlogen uitvoering de vonken van af vliegen. Bovenal is het – in de woorden van celliste Natalie Clein – ´muziek die spreekt, zingt en danst´. 

Johannes Brahms: Symfonie nr. 1

Dat in Johannes Brahms een groot orkestman school was al vroegt duidelijk. Zijn vroege pianowerken zaten vol dichte, symfonische texturen en lange spanningsbogen. Niet voor niets werden ze door de grote Robert Schumann, aan wie de twintigjarige Brahms ze deemoedig had voorgelegd, geprezen als ´versluierde symfonieën´. Die woorden luidden Brahms´ carrièrestart in, maar toch zou zijn Eerste Symfonie nog jaren op zich laten wachten. De norm die Beethoven met zijn epische symfonieën had gesteld lag voor een jonge componist eenvoudig te hoog. Bij Beethoven waren ze van ongecompliceerde amusementsmuziek uitgegroeid tot grootschalige bouwwerken met een dramatische inslag. Brahms was als mens emotioneel genoeg om Beethovens typische stemmingswisselingen te evenaren, maar hij was geïntimideerd door de geraffineerde manier waarop zijn voorganger muzikale motieven met elkaar verweefde.  

Uiteindelijk overtrof Brahms in de Eerste Symfonie zijn eigen verwachtingen – na jaren fijnslijpen. De statige beginmaten kondigen al een monumentaal werk aan. Hieruit leidde Brahms diverse motieven af die op hun beurt uitwaaieren en nieuwe gedaanten aannemen, nu eens gedragen en somber, dan weer helder en lichtvoetig. Het aardige is dat die verwantschappen er zelden dik bovenop liggen: je registreert ze onbewust, zodat de hele symfonie het effect heeft van één lange, doorgaande lijn.  

Veel ingetogener is het lied-achtige tweede deel, waarin het orkest zich bescheidener opstelt. Ook het Scherzo dat daarop volgt heeft een beheerst karakter, ondanks de onderliggende dansritmes.  

In de Finale citeert Brahms een waldhoorn-melodietje dat hij tijdens een bergwandeling had gehoord. Dit deel staat het dichtst bij de symfonieën van Beethoven, onder andere door de quasi-religieuze melodie die na het voorspel opstijgt: het is een duidelijke verwijzing naar het ´Alle Menschen werden Brüder´-gezang in Beethovens Negende.  

En deze symfonie was ´Beethovens Tiende´, zo merkte de dirigent Hans von Bülow na de succesvolle première op. Brahms was van zijn koudwatervrees af; nog drie symfonieën zouden volgen. 

 

© Michiel Cleij 2024