Programmatoelichting Hartmut Haenchen dirigeert Strauss & Mahler

Op deze pagina vind je informatie over het concert: Hartmut Haenchen dirigeert Strauss & Mahler

Het programma

Gustav Mahler (1860-1911)
Blumine (1884)
Kindertotenlieder
(1901/1904, op gedichten van Friedrich Rückert)
Nun will die Sonn´ so hell aufgeh´n
Nun seh´ ich wohl, warum so dunkle Flammen
Wenn dein Mütterlein
Oft denk´ ich, sie sind nur ausgegangen
In diesem Wetter

Pauze

Richard Strauss (1864-1949)
Also sprach Zarathustra (1896)
Einleitung, oder Sonnenaufgang
Von den Hinterweltlern
Von der großen Sehnsucht
Von den Freuden und Leidenschaften
Das Grablied
Von der Wissenschaft
Der Genesende
Das Tanzlied
Nachtwandlerlied

Gustav Mahler: Blumine
Gustav Mahler werd in de eerste plaats beroemd om zijn psychologisch geladen symfonieën. Die weerspiegelen de menselijke ziel en de mensenmaatschappij. Daarnaast geven ze inzicht in Mahlers eigen turbulente geest. Volgens de grote dirigent Bruno Walter had Mahler ´een grenzeloze fantasie en een hang naar het duistere en het extreme´, en dat maakte hem tot een typische romanticus.

Het orkestwerkje Blumine had onderdeel van de Eerste Symfonie moeten zijn, een werk dat heel wat aanpassingen onderging eer Mahler er tevreden over was. Dit ´bloemstukje´ bestond al vóór Mahler met de symfonie begon: hij componeerde het in 1884 als begeleidingsmuziek bij een Bouqetreeks-achtig toneelstuk van Joseph von Scheffel. Aanvankelijk vond Mahler dit schaamteloos sentimentele muziekje goed genoeg om aan zijn symfonie toe te voegen, maar na een paar uitvoeringen kwam hij daarop terug.

Je kunt allerlei redenen verzinnen waarom hij Blumine schrapte: zo´n vijfde deel zou het evenwicht van een klassiek opgezette symfonie verstoren, het beginthema leek verdacht veel op een passage uit Johannes Brahms´ Vierde Symfonie, het intieme klankbeeld paste niet bij de symfonische donderkracht van de overige delen. Allemaal waar. Blumine komt als zelfstandig miniatuurtje het best tot zijn recht.

Gustav Mahler: Kindertotenlieder
Mahlers heftige gevoelsleven had diepe wortels. Al sinds zijn jeugd was hij geobsedeerd door dood en vergankelijkheid. Op zijn vijftiende had hij zijn twee jaar jongere broertje ten grave gedragen, nadat vijf andere broers als peuter al waren gestorven. Eenmaal volwassen bezag hij kinderen altijd met enig fatalisme; ze symboliseerden voor hem bovenal kwetsbaarheid.

Hij was dan ook diep onder de indruk van de Kindertotenlieder die zijn geliefde dichter Friedrich Rückert in 1834 had geschreven: 428 gedichten waarin Rückert de dood van zijn twee jonge kinderen beweent. Ze waren eigenlijk nooit voor publicatie bestemd, maar vijf ervan kregen eeuwigheidswaarde toen Mahler ze op muziek zette. Drie ervan componeerde hij in 1901, de overige twee in 1904 – precies in de beladen periode waarin hij zijn grote liefde Alma Schindler leerde kennen en twee dochters met haar kreeg. Zij adoreerde Mahler, maar deze liederen vielen bij haar volkomen verkeerd. ´Ik kan me voorstellen dat je zulke angstaanjagende teksten op muziek zet als je geen kinderen hebt, of ze verloren hebt´, schreef ze later. ´Wat ik níet begrijp is dat je rouwt om de dood van kinderen als je ze nog geen uur eerder gekust en geknuffeld hebt. Ik heb destijds luidkeels geroepen: In hemelsnaam, verzoek de goden niet!´

Alma´s vrees werd bewaarheid: in 1907 overleed hun oudste dochter op vierjarige leeftijd aan roodvonk. ´Toen ik de liederen componeerde probeerde ik me voor te stellen hoe ik me zou voelen als ik een kind verloor´, schreef Mahler achteraf, ´en nu ik werkelijk mijn dochter moet missen had ik zoiets nooit gecomponeerd kunnen hebben.´

Gezien het tragische onderwerp valt vooral de tedere toon van de liederen op. De melodieën zijn sierlijk, het klankbeeld – met fraaie solo´s van onder meer hobo – heeft geen scherpe randjes. Hier blijkt maar weer eens dat de doemdenker Mahler tóch altijd naar strohalmen zocht, en dat een afgrond van ellende door berusting, troost en liefde overbrugd kan worden.

Richard Strauss: Tod und Verklärung
Een doorsnee-twintiger is niet echt gefocust op wat er zoal in het hoofd van een stervende omgaat. Maar Richard Strauss wijdde er op zijn vierentwintigste een heel orkestwerk aan. De gewoonte om verhalen op muziek te zetten zat er bij hem al vroeg in. Strauss was niet de eerste die zoiets deed – het symfonisch gedicht was zo´n veertig jaar eerder al ´uitgevonden´ door Franz Liszt – maar hij behaalde wel de verbluffendste resultaten: de muziek volgt de gebeurtenissen met filmische precisie. Daarbij kon hij volop gebruikmaken van zijn eigen ervaring als dirigent. Hij kon vrijelijk experimenteren met zijn eigen orkest en dreef de musici soms tot het uiterste; in elk nieuw werk zaten wel passages die onspeelbaar geacht werden, maar enorm effectief bleken te zijn.

Meestal vond Strauss dat zijn stukken geen toelichting behoefden; de muziek was verhalend genoeg. Maar bij Tod und Verklärung gaf hij gedetailleerd uitleg. Het werk schildert de laatste momenten van ´iemand met hoge idealen, misschien een kunstenaar´. Je hoort zijn onregelmatige ademhaling en zwakke hartslag, en in de loop van het stuk slaan herhaaldelijk felle pijnaanvallen toe. Daartussendoor verschijnen steeds weer herinneringen, aan zijn kindertijd, aan zijn liefdes, aan zijn artistieke ambities. En aan de teleurstellende ontdekking dat ook een kunstenaar maar een mens is: het Hogere is voor mensen niet haalbaar. Maar dan slaat het laatste uur, ´de ziel verlaat het lichaam en vindt in de eeuwige ruimte de glorieuze vervulling van alles wat hier beneden niet realiseerbaar was.´

Strauss was één van de vele late negentiende-eeuwers die niet meer in God geloofde maar stiekem wel hoopte dat het leven uiteindelijk een hoger doel diende. In Tod und Verklärung kun je de vertwijfeling van het fin de siècle bespeuren; het is meer dan een muzikale snuff movie van een dwarse twintiger.

Richard Strauss: Also sprach Zarathustra
Strauss koos graag avontuurlijke onderwerpen, zoals blijkt uit zijn stukken over Don Juan, Tijl Uilenspiegel en Don Quichot. Maar met zijn rijke fantasie kon hij even makkelijk meeslepende muziek schrijven bij een filosofisch opstel van Friedrich Nietzsche: Also sprach Zarathustra heeft soms zelfs cartooneske trekjes.

Nietzsche´s hoofdpersoon Zarathustra – gebaseerd op de historische Perzische profeet Zoroaster – trekt in de novelle van leer tegen de kerk (die is leugenachtig) en tegen de wetenschappen (die zijn corrupt). De mens moest streven naar een volstrekt onafhankelijke, machtige, sublieme versie van zichzelf. Dat Übermensch-idee was meteen al omstreden; later zou de discussie zich steeds meer toespitsen op het politieke misbruik ervan, met name door de nazi´s. Strauss echter was meer geboeid door de felheid van Nietzsche´s betoog dan de feitelijke inhoud. ´Ik was geen moment van plan om filosofische muziek te schrijven´, zei hij achteraf, ´ik wilde de evolutie van het menselijk ras verklanken, zijn oorsprong, de ontwikkelingsgang, uitmondend in wat Nietzsche de Übermensch noemt´. Ongetwijfeld speelde Strauss ijdelheid mee: het idee om zelf van grote hoogte op de rest van de beschaving neer te kijken paste hem wel.

De negen afzonderlijke episodes zijn vernoemd naar hoofdstuktitels uit de novelle. Ze lopen soepel in elkaar over en verwijzen herhaaldelijk naar elkaar. De beroemde beginmaten zijn meteen een voltreffer. Na deze ´dageraad´ (aldus de componist in zijn toelichting) introduceert Strauss de mens (´de achterlandbewoner´), diens onbeantwoorde smeekbedes aan God, zijn vlucht in primitieve verlangens, zijn wetenschappelijke aspiraties, zijn wanhoop en de kracht waarmee hij zich uiteindelijk van dit alles losmaakt. Daarbij schuwt Strauss de overdrijving niet. De episode die de menselijke ´verlangens´ weergeven klinkt karikaturaal, op het hysterische af. Evenzo worden wetenschappers belachelijk gemaakt door mompelende lage strijkers waaruit zich een chaotische fuga ontwikkelt. En de dans waarmee de Übermensch zich uiteindelijk verheft – een wals – klinkt eerder boertig dan verheven.

Van valse bescheidenheid had Strauss nooit last, en na het succes van dit werk al helemaal niet meer. Na de eerste repetitie schreef hij aan zijn echtgenote: ´Zarathustra is overweldigend – veruit de belangrijkste van mijn composities. Het begin is glorieus, alle strijkerspassages zijn fantastisch gelukt; de ´Verlangens´ klinken overdonderend, de Fuga is ijzingwekkend, het Danslied gewoon heerlijk. Alles feilloos geïnstumenteerd. Ik ben wel blij met mezelf, ja.´

 

© Michiel Cleij 2023

Dirigent


Vaste gastdirigent Hartmut Haenchen
Hartmut Haenchen, sinds het seizoen 2022/23 vaste gastdirigent van het NNO, is in Dresden geboren. Hij zong in zijn kinderjaren in het Dresdner Kreuzchor en groeide op in de DDR. In 1986 emigreerde hij naar Nederland, waar hij chef-dirigent werd van zowel De Nederlandse Opera (tot 1999) als het Nederlands Philharmonisch Orkest (tot 2002). Met name zijn in meerdere seizoenen herhaalde Ring-cyclus van Wagner in de regie van Pierre Audi is veelgeprezen. Ook dirigeerde hij de Berliner Philharmoniker en het Koninklijk Concertgebouworkest meermaals. Naast zijn vaste gastdirigentschap bij het NNO werkt Hartmut Haenchen als gastdirigent aan befaamde operahuizen als de Royal Opera Covent Garden in Londen, de Opéra National de Paris, het Teatro Real in Madrid, de Deutsche Oper in Berlijn en de Scala in Milaan. Daarnaast wordt hij uitgenodigd door onder meer de orkesten van Helsinki, Stockholm, het Orchestre National de France, de New Japan Philharmonic, het orkest van De Munt in Brussel, en het Orchestra en het Orchestre de Paris. Hartmut Haenchen is sinds 1996 Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en kreeg in 2008 het Verdienstkreuz van de Bondsrepubliek Duitsland.

Mezzo sopraan


Caitlin Hulcup
Caitlin Hulcup is een veelgeprezen operazangeres met een breed repertoire, waaronder hoofdrollen in Händel, Mozart en Strauss. Ze trad op in prestigieuze operahuizen over de hele wereld, waaronder Royal Opera House London, Bolshoi Theatre Moscow, Deutsche Staatsoper Berlin en Palau de les Arts Valencia. Hulcup treedt ook regelmatig op in oratorium-, concert- en liedrecitals en werkte samen met gerenommeerde dirigenten als Zubin Mehta en Gustavo Dudamel. Naast haar uitvoerende carrière is Hulcup zangprofessor aan de Universität der Künste Berlin en staat ze hoog aangeschreven als zangleraar. In 2021 bracht zij met het Noord Nederlands Orkest brengt onder leiding van Martin Sieghart Das Lied von der Erde van Mahler tot leven.

Word Vriend!

Het NNO heeft een enthousiaste vriendenvereniging die bij ons het verschil maakt. Dankzij hun financiële bijdrage is er ruimte voor educatie en speciale projecten. Als Vriend van het NNO blijft u op de hoogte van de laatste ontwikkelingen en ontvangt u meerdere voordelen. Wilt u meer informatie over onze Vrienden? Kijk dan hier.