Programmatoelichting Mendelssohns Vioolconcert
De volgorde van het programma is deels gewijzigd:
A. Dvořák Slavische Dans no.1 op.46/1
A. Dvořák Slavische Dans no. 10 op. 72/2
A. Dvořák Slavische Dans no. 7 op. 46/7
A. Dvořák Slavische Dans no. 8 op. 46/8
Een Duits conservatorium als bakermat voor Noorse en slavische dansen
Tot de belangrijkste gebeurtenissen in de loopbaan van Felix Mendelssohn Bartholdy (1809-1847) behoorde dat hij in 1835 het dirigentschap van het Gewandhausorchester in Leipzig kreeg aangeboden. Dit orkest – dat in 1743 werd opgericht en dat nog steeds bestaat – dankt zijn opmerkelijke naam aan het feit dat het in 1781 de voormalige lakenhal (‘Gewandhaus’) van de stad als repetitie- en concertruimte kreeg toegewezen. Op 4 oktober 1835 gaf Mendelssohn zijn eerste concert met orkest. Een maand later overleed onverwacht Mendelssohns vader. Bij de begrafenis in Berlijn trof Mendelssohn de violist Ferdinand David (1810-1873), een jeugdvriend met wie hij in zijn kinderjaren veel samen had gemusiceerd en die in 1825 al zijn debuut als vioolvirtuoos had gemaakt in het Gewandhaus. Zonder omwegen bood Mendelssohn David het concertmeesterschap van het Gewandhausorchester aan. Hierop kwam David naar Leipzig en samen stuwden Mendelssohn en David het Gewandhausorchester naar het eerste artistieke hoogtepunt in zijn geschiedenis.

Veranderd
Uit een brief van Mendelssohn uit 1838 kan worden opgemaakt dat Mendelssohn met het idee rondliep voor zijn muzikale rechterhand een vioolconcert te componeren, maar het zou tot 1844 duren totdat Mendelssohn zijn voornemen realiseerde. Tot de belangrijkste oorzaken dat er zes jaren overheen zijn gegaan, moet de plotselinge mogelijkheid een conservatorium in Leipzig op te richten (dankzij een grote schenking in 1839) hebben behoord. Op 2 april 1843 opende het conservatorium in Leipzig zijn deuren voor 60 studenten. Het was rond Ferdinand David, die een aanstelling als docent viool had gekregen, dat het conservatorium uitgroeide tot het Europese centrum voor vioolstudie. Tot zijn allereerste studenten behoorde Joseph Joachim, de violist voor wie Brahms later zijn vioolconcert zou schrijven. Het vioolconcert (in e, op.64; 1844) dat Mendelssohn voor David componeerde, werd op 13 maart 1845 door Ferdinand David ten doop gehouden en is nu één van de populairste vioolconcerten uit het repertoire. Onvergetelijk is de opening waarin het orkest in een zacht e mineur akkoord de rode loper voor de soloviool uitrolt, waarop deze zich meteen in een prachtige melodie laat horen. De hoofdmelodie voor het tweede deel – dat naadloos aansluit op het voorgaande deel – behoort tot de mooiste invallen van Mendelssohn. Toen echter in de late jaren ’80 van de 20e eeuw Mendelssohns verloren gewaande manuscript van het vioolconcert, dat hij David had geschonken, weer tevoorschijn kwam, ontdekte de muziekwereld dat David omwille van de virtuositeit nogal wat aan Mendelssohns concert had veranderd, vooral door melodieën in een hoger register te leggen. In deze versie veroverde het concert echter de wereld en het is ook deze versie die we vandaag te horen krijgen.
Noorse nationale romantiek
Naast Nederlandse studenten trok het conservatorium in Leipzig vooral studenten uit Denemarken en de Scandinavische landen aan. Bij de première van Mendelssohns vioolconcert werd David begeleid door het Gewandhausorchester onder leiding van de jonge Deen Nils Gade (1817-1890), die een jaar eerder met een beurs van de Deense regering naar Leipzig was gekomen. In 1863 begon de Noor Johan Svendsen (1840-1911) zijn vioolstudie bij David, vijf jaar nadat zijn 15-jarige landgenoot Edvard Grieg (1843-1907) op instigatie van de violist Ole Bull (1810-1880) zich als pianostudent aan het conservatorium in Leipzig had laten inschrijven. Het was echter niet Leipzig, maar in de kennismaking met zijn collega Richard Nordraak (1842-1866) dat Grieg het artistieke doel voor zijn leven ontdekte: de Noorse nationale romantiek. De inspiratiebron voor Griegs Symfonische dansen (op.64; 1896-1898; aanvankelijk gecomponeerd voor piano en piano à quatre mains, maar al snel georkestreerd) vormde volksliederen, verzameld door de Noorse componist Ludvig Lindemann (1812-1887). Het levendige begin van het openingsdeel draagt de kenmerken van een ‘Halling’, een Noorse volkse parendans uit Valdres, waarin de mannen grote, krachtige sprongen maken. Ook de tweede dans is een ‘Halling’, maar deze is aanmerkelijk meer ontspannen dan de eerste. De derde dans is een lentedans voor paren uit de regio Åmot en de laatste dans is gebaseerd op twee volksmelodieën, het lied ‘Saag du nokke Kjoeringa mi?’ (‘Heb je mijn vrouw gezien?’) en een Brulaatten (‘Bruidsmars’), die sterk in sfeer verschillen.
Fortuin
Antonín Dvořák (1841-1904) studeerde nooit in Leipzig, maar was indirect wel met het conservatorium verbonden, omdat hij in 1877 door Johannes Brahms (1833-1897) onder diens hoede werd genomen, die op zijn beurt 20 jaar eerder de protegé van Robert Schumann (1810-1856) was geweest, die in 1843 tot docent compositie aan het conservatorium in Leipzig was benoemd. Pogend de armlastige Dvořák voort te helpen, verzocht Brahms zijn uitgever Simrock te overwegen composities van Dvořák uit te geven. In antwoord hierop publiceerde Simrock Dvořáks Moravische duetten (het toenmalige Moravië komt geografisch overeen met het huidige Oost-Tsjechië) en in maart 1878 verzocht hij Dvořák een serie Slavische dansen voor piano vierhandig te componeren. Anders dan Brahms, wiens Hongaarse dansen hem als voorbeeld waren aangereikt, ging Dvořák niet van bestaande melodieën uit, maar schreef zijn eigen melodieën en harmonieën. Zowel de eerste (in C) als de achtste dans (in g) uit de eerste reeks Slavische dansen (op.46) zijn vurige ‘Furianten’, waarin drie- en tweedelige bewegingen elkaar afwisselen. De zevende dans (in c) is een ‘Skočna’, een snelle dans in een tweedelige beweging die in een kring wordt gedanst. Tijdens de compositie merkte Dvořák al snel dat de dansen om een orkestratie leken te vragen en nog vóór de voltooiing van de reeks begon hij al orkestversies te maken. Voor de dansen voor vierhandig piano betaalde Simrock Dvořák helemaal niets, voor de orkestversies ontving Dvořák uiteindelijk een envelop met 300 mark. Aangezien Dvořák nooit eerder een honorarium van deze omvang had ontvangen, liet hij al zijn vrienden trots de envelop met inhoud zien. Maar Simrock verdiende zowel met de piano- als met de orkestversies een regelrecht fortuin en dat kassucces smaakte naar meer. Zeven jaar later vroeg hij Dvořák om een tweede set, die daarin – op dat moment verdiept in een oratorium De heilige Ludmilla – helemaal geen zin had. Uiteindelijk gaf hij toe aan de dwang van Simrock en schreef de tweede reeks Slavische dansen (op.72; 1886) – en liet zich er aanmerkelijk beter voor betalen. Uit deze reeks is de melancholieke tweede dans (in e) het beroemdst geworden.
Dirigent
Eivind Gullberg Jensen
Jensen studeerde viool en muziektheorie in Trondheim en directie bij Jorma Panula in Stockholm en bij Leopold Hager in Wenen. Sinds 2021 is hij artistiek en algemeen directeur van de Nationale Opera in Bergen, zijn thuisbasis. Hij leidde onder meer het Concertgebouworkest, de Berliner Philharmoniker, de Münchner Philharmoniker en het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Stockholm. Hij werkte samen met talloze solisten waaronder Leif Ove Andsnes, Hélène Grimaud, Gautier Capuçon, Hilary Hahn, en Frank Peter Zimmermann. Sinds seizoen 2022-2023 is Eivind Gullberg Jensen chef-dirigent bij het Noord Nederlands Orkest.
Viool
Noa Wildschut
Noa Wildschut (2001) is een Nederlandse violiste die al sinds jonge leeftijd internationale bekendheid geniet. Op 6-jarige leeftijd trad ze op tijdens het Kinderprinsengrachtconcert en ze debuteerde als 7-jarige in de Grote Zaal van het Concertgebouw. Wildschut is wereldwijd een veelgevraagde jonge gast voor festivals, recitals en solo-optredens met orkest. Ze speelde samen met inspirerende musici zoals Janine Jansen en Anne-Sophie Mutter en daarnaast met orkesten wereldwijd, waaronder het Royal Philharmonic Orchestra en het Nederlands Philharmonisch Orkest. Noa studeerde bij o.a. Vera Beths en Antje Weithaas en volgde masterclasses bij o.a. Jaap van Zweden en Frank Peter Zimmerman.