Programmatoelichting NNO x Cappella Amsterdam

Igor Stravinsky (1882-1971):

Chorale uit Symphonies of wind instruments (1920)

In Memoriam Dylan Thomas (1954)

Elegy for JFK (1964)

Double canon (Raoul Dufy In Memoriam) (1959)

Threni (1958)

Pauze

Epitaphium (1959)

Introitus (T. S. Eliot In Memoriam) (1965)

Requiem canticles (1966)

  1. Prelude (orkest)
  2. Exaudi (koor)
  3. Dies irae (koor)
  4. Tuba mirum (bas)
  5. Interlude (orkest)
  6. Rex tremendae (koor)
  7. Lacrimosa (alt)
  8. Libera me (koor)
  9. Postlude (orkest)

 

Hugo Wolf (1860-1903), bew. Stravinsky:

Two sacred songs (1968)

Herr, was trägst der Boden (anoniem, vert. Paul Heyse)

Wunden trägst du, mein geliebter (José de Valdivielso, vert. Emanuel Geibel)

Late werken van Igor Stravinsky

De carrière van Igor Stravinsky omvatte ruim zestig jaar. In die periode verraste hij zijn publiek steeds weer met nieuwe versies van hemzelf. Geen enkele andere componist veranderde zó vaak en zó overtuigend van stijl. Na de ´wilde´ exotiek van zijn vroege Russische balletten (zoals Le sacre du printemps) ontpopte hij zich als pionier van het neoclassicisme. Muziek uit de Europese renaissance en barok werd zijn belangrijkste inspiratiebron – een logische ontwikkeling, want de Russische Revolutie van 1917 had hem definitief van zijn vaderland afgesneden.

In 1939 emigreerde Stravinsky naar Amerika, waar zijn nog altijd neoclassicistische oriëntatie vele gedaanten aannam. Het kenmerkt zijn stilistische wendbaarheid dat hij en passant ook nog een paar stukken voor jazzorkest schreef.

 

Stravinsky´s fantasie leek onuitputtelijk – tot hij plotsklaps in een componeercrisis belandde. Het was 1951 en de jongere componistengeneratie brak rigoureus met vooroorlogse tradities, waaronder Stravinsky. Hun goeroe was Arnold Schönberg, de Weense stokebrand die tegelijk met Stravinsky was opgestaan maar nooit salonfähig was geworden; voor het grote publiek was zijn atonale, dissonante werk té modern. Toch leek Schönbergs school de toekomst te hebben – althans meer dan Stravinsky´s ´ouwelijke´ recycling van muziek uit het verleden.

Gek genoeg was er tussen deze twee titanen nooit enige interactie. Ze bezagen elkaars verrichtingen met koele afstandelijkheid; zelfs toen ze in Los Angeles vrijwel buren werden was er geen enkel contact. Wél had Stravinsky intussen kennisgemaakt met de jonge dirigent Robert Craft, die zijn persoonlijke assistent werd en hem ´bijschoolde´ in Schönbergs muzikale taal. Met Schönbergs dood in 1951 verdween het laatste obstakel: Stravinsky voelde zich vrij om te experimenteren met de componeertechniek van zijn vroegere concurrent. Hij kon er nog vijftien jaar mee vooruit.

 

Schönbergs ´twaalftoonstechniek´ – waarbij de muziek niet ontstaat vanuit de vertrouwde majeur-mineurtoonladders maar uit een vooraf gekozen notenreeks – bleek verrassend genoeg te combineren met Stravinsky´s kenmerkende idioom. Bij Schönberg, die nadrukkelijk met de traditie wilde breken, leidde het tot desoriënterende, schurende muziek waarbij het oor nauwelijks nog melodische of harmonische houvast heeft. Stravinsky echter zocht, zoals altijd, raakvlakken met muziek uit het verleden en vaak ook met een ´ouderwets´, welluidend klankbeeld. Zijn ´reeksencomposities´ klinken dan ook minder venijnig, wat ook komt door het veelal religieuze of troostende gehalte ervan; veel van zijn late werken schreef hij ter nagedachtenis van een overleden dierbare.

 

Symphonies of wind instruments (slotkoraal)

Symphonies of wind instruments uit 1920 is een vroeg werk, maar past wel perfect tussen de andere hommages op het programma: met dit werk herdacht Stravinsky zijn vriend en collega Claude Debussy, die in 1918 was overleden. Ze bewonderden én bekritiseerden elkaar, maar Stravinsky´s samenvattende oordeel luidde: ´Componisten van mijn generatie zijn het meest verschuldigd aan Debussy´.

Zoals de meervoudsvorm in de titel aangeeft is dit geen symfonie in de gebruikelijke zin, maar gaat het om samenklanken (´symphonies´) waarbij Stravinsky uit hout- en koperklanken wonderlijke kleurcombinaties tovert. Emoties liggen er bij de anti-romanticus Stravinsky nooit dik bovenop, maar het hier gespeelde slotkoraal klinkt verre van gevoelloos. Want hoe had hij Debussy en diens muziek kunnen eren zonder harmonische warmte?

 

In Memoriam Dylan Thomas

In 1953 ontmoette Stravinsky de Welshe dichter Dylan Thomas, wiens surrealistische poëzie zowel in Europa als Amerika opzien baarde. De componist zag in hem de ideale librettist voor een nieuwe opera, maar de samenwerking werd in de kiem gesmoord toen Thomas op weg naar Amerika plots overleed. De geschokte Stravinsky componeerde zijn In Memoriam op het gedicht Do not go gentle into that good night dat Thomas ter nagedachtenis van zijn vader had geschreven. Het is één van Stravinsky´s composities die bewijzen dat de seriële compositietechniek niet altijd dissonant hoeft te klinken: de muziek leunt sterk op welluidende, tonale harmonieën.

 

Elegy for JFK

De moord op president John Kennedy had Amerika in nationale rouw gedompeld, en Stravinsky woonde er inmiddels lang genoeg om daarin te participeren. Op zijn verzoek schreef de dichter W.H. Auden een Elegy for JFK die hij toonzette voor de opmerkelijke bezetting van zangstem en drie klarinetten. Zijn drijfveer, verklaarde hij achteraf, was dat men historische gebeurtenissen vaak te snel dreigt te vergeten – al zou deze politieke moord nooit uit het collectieve geheugen verdwijnen.

 

Double canon

Double canon is een miniatuur voor strijkkwartet. Het is geschreven ter nagedachtenis aan de schilder Raoul Dufy, en daarmee Stravinsky´s enige hommage aan iemand die hij nooit persoonlijk had ontmoet. Zoals vaker in zijn late werken combineert hij hier de twaalftoonstechniek met de canonvorm uit de barok, waarbij de vier strijkers elkaars melodielijn met subtiele variaties imiteren.

 

Threni

Stravinsky had als tiener het Russisch-Orthodoxe geloof uit zijn kindertijd de rug toegekeerd. Maar zoals velen voelde hij na de Eerste Wereldoorlog behoefte aan bezinning en stabiliteit, waarop hij als veertiger weer een practiserend Christen werd. Dat liet hij ook steeds vaker blijken in zijn composities, mede omdat hij vond dat de voortschrijdende ontkerkelijking pijnlijk voelbaar was in de muziek van de afgelopen eeuwen. ´Muziek is beter in staat God te prijzen dan welk kerkornament ook´, zei hij tegen Robert Craft. ´Sinds de kerk niet meer aanjager is van al die Missen, Passies, cantates en motetten zijn we muzikaal enorm verarmd.´

Stravinsky bestreed die kaalslag ook in zijn twaalftoonsperiode. Threni is zijn strengste en meest complexe religieuze compositie; vreemd genoeg maakte hij de eerste schetsen aan de nachtclub-piano van een Venetiaans hotel. Het werk is vernoemd naar de Klaagliederen van de profeet Jeremia uit de Hebreeuwse Bijbel. Anders dan zijn tien jaar eerder gecomponeerde Mis schreef hij dit werk niet voor toepassing in de kerk, maar doelgericht voor de concertzaal.

 

Epitaphium

Prins Max Egon von Fürstenberg was sponsor van de Donaueschinger Musiktage en daarmee een  belangrijke aanjager van nieuwe muziek. Naar aanleiding van diens overlijden schreef Stravinsky Epitaphium (´Grafschrift´), het eerste werk waarin hij het componeren op basis van een toonreeks strikt toepaste. Aanvankelijk was het stuk voor twee fluiten bestemd, maar de doodsthematiek bracht hem op het idee om in het klankbeeld licht en duisternis te combineren – oftewel heldere en lage, gedekte klanken. De basnoten worden gespeeld door de laagste snaren van een harp; hun omfloerste klank contrasteert prachtig met de ijle tonen van de fluit, terwijl de klarinet het ´middenveld´ inneemt. Het eindresultaat had volgens Stravinsky dezelfde gedragen sfeer als de zeventiende-eeuwse Music for the Funeral of Queen Mary van Henry Purcell.

 

Introitus

Ondanks de korte duur is Introitus één van Stravinsky´s indrukwekkendste elegieën: de muziek wordt gedragen door duistere akoordblokken en de zangpartij bestaat deels uit gefluisterde passages. De aanleiding was het overlijden van de bevriende dichter T.S. Eliot, die eveneens op latere leeftijd het Christelijke geloof had omarmd.

 

Requiem canticles

Met Requiem canticles leverde de 84-jarige Stravinsky zijn laatste grote werk af: een indringende, hoogst originele afsluiting van een fascinerend oeuvre dat zes decennia besloeg. Dit ´eerste requiem in zakformaat´, zoals Stravinsky het noemde, bestaat uit zes gezangen omspeeld door een voor-, tussen- en naspel. De tekst komt uit de traditionele Latijnse dodenmis; hetzelfde materiaal gebruikten onder anderen Mozart en Verdi voor hun grote Requiems.

Het stuk ontroert mogelijk meer dan de andere late werken omdat de componist hier terug lijkt te blikken op zijn lange loopbaan. Want hoewel hij wederom volop gebruik maakte van de twaalftoonstechniek zit het vol echo´s uit eerdere composities. Sommige samenklanken in de orkestpartij herinneren aan de verstilde momenten van het vroege ballet De vuurvogel, de koorpassages aan de Psalmensymfonie uit 1930 en het klok-achtige slagwerk in het naspel aan Les Noces uit 1923. Zijn fascinatie voor rituelen is hier nog net zo sterk als in Le sacre en zeker in de Proloog – een soort psychotische Vivaldi – klinkt zijn aloude liefde voor Italiaanse barok door.

Alle negen episodes hebben een totaal eigen expressie, mede door de wisselende instrumentatie. Onbetwist hoogtepunt is het deels gezongen, deels gesproken Libera me, met een klankbeeld dat tegelijkertijd hypermodern en middeleeuws aandoet.

 

Two sacred songs

In zijn laatste vier levensjaren componeerde Stravinsky niets nieuws meer, tot zijn eigen frustratie. Hij vroeg Robert Craft nog het libretto voor een nieuwe opera te schrijven; daarvan kwam niks meer terecht. Zijn laatste creatieve arbeid was – toch weer – een surprise van een man die zijn leven lang verrassingen had afgeleverd: hij orkestreerde twee liederen van de laatromanticus Hugo Wolf, en focuste daarmee totaal onverwachts op de Oostenrijks-Duitse traditie die hij zijn hele carrière zorgvuldig had omzeild. Aan Craft liet hij weten dat hij ´iets wilde zeggen over de dood´, maar niet meer de kracht had om zelf iets te componeren. Echt Stravinskiaans klinkt dit wonderlijke testament dan ook niet, of het moet al in de blazerspartijen van het eerste lied liggen.

Beide teksten (die Wolf aan oude Spaanse poëzie ontleende) bezingen het lijden van Christus en de verlossing van de menselijke ziel.

 

© Michiel Cleij 2024