Programmatoelichting – Ravel & Dukas

Ravel & Dukas – Meesterschap en Magie

Maurice Ravel: Prélude et Danse uit Sémiramis
Maurice Ravel was een ware kleur- en sfeermeester die zijn publiek mee wilde nemen naar andere werelden en andere tijden. In zijn werk reis je naar het Verre Oosten, het keizerlijke Wenen, New Yorkse clubs, Spaanse cafés, het oude Franse hof of je eigen kindertijd. Dat het allemaal zo suggestief over komt heeft alles te maken met de hoogst originele manier waarop hij het orkest gebruikte. Ravel wist wonderlijke, nieuwe klankkleuren te realiseren. Hij liet instrumenten in ongewone combinaties samenspelen, was gul met trillers en glissando´s, zette harpen of fluiten op de voorgrond zodat er een ´doorschijnend´ klankbeeld ontstond en verdeelde de strijkersgroep in diverse kleinere clubjes met elk een eigen partij. Het maakte hem tot één van de meest geliefde en toegankelijkste componisten aller tijden. Des te leuker is het dan ook dat het NNO maar liefst 88 jaar na zijn dood een Nederlandse première kan brengen.

De jonge Ravel componeerde Prélude et Danse in 1902, uit restmateriaal van een nooit voltooide cantate. Het stuk werd destijds slechts eenmaal informeel uitgevoerd, op een conservatoriumconcert; Ravel liet het nooit uitgeven. Het manuscript dook in 2000 op tijdens een veiling van Ravels bezittingen en werd pas onlangs speelklaar gemaakt.
In dit vroege werk is de 27-jarige componist nog niet de orkestmagiër die hij later zou worden, maar zijn liefde voor exotiek was al evident: Sémiramis was de naam van een Assyrische koningin uit de Oudheid, en Ravel schildert haar entourage met zwoele kleuren en sierlijke gebaren.


Ravel: Pianoconcert in G
In Maurice Ravels Pianoconcert in G hoor je allereerst een fiedeldeuntje dat een Baskisch volksliedje zou kunnen zijn – een hint naar de geboortegrond van zijn moeder. Nog geen minuut later zijn er ook echo´s van flamenco en jazz voorbijgekomen.

Ravel was een kameleon die effectief van muzikale kleur kon verschieten. Zijn muziek gaat bijna altijd openlijk over andere muziek. Soms is dat andermáns muziek: hij schreef graag pastiches in de stijl van een collega-componist of illustere voorganger. Maar vaker nog nam hij hele genres of muzikale stromingen als onderwerp. Enthousiast schreef hij stukken die Spaansachtig klinken, of Aziatisch. Het horen van een Roma-violist inspireerde hem tot een rapsodie in Balkanstijl en in één van zijn pianowerken imiteerde hij de clavecimbeltechniek van Franse barokcomponisten. Je zou denken dat een componist door al die verkleedpartijen geen eigen gezicht heeft; maar gek genoeg klinkt Ravel altijd als Ravel, door zijn typische harmonieën en zijn wonderlijke klankkleuren.

Het flamboyante Pianoconcert in G groot is een fraai voorbeeld. Met dit stuk had Ravel geen diepzinnige bedoelingen. Een concert, zei hij, moet bovenal briljant en lichtvoetig zijn. Aanvankelijk had hij het ´Divertissement´ willen noemen – amusementsmuziek, dus. En amusant is het werk zeker. Naast de alle kanten op spattende pianopartij trekken diverse instrumenten de aandacht met opmerkelijke solo´s; een glansrol is weggelegd voor trompet en klarinet. Door de wonderlijke en exotische klankeffecten valt het nauwelijks op dat het qua vorm eigenlijk een oer-traditioneel concert is, in de klassieke traditie van Mozart. Het middendeel modelleerde hij zelfs naar het Larghetto uit diens Klarinetkwintet, met een bezwerende melodie boven een wiegende begeleiding.

Paul Dukas: L´Apprenti sorcier (De tovenaarsleerling)
Ravels generatiegenoot Paul Dukas liet helaas maar een handvol composities na. Hij was een langzame werker en had zóveel zelfkritiek dat hij in de kracht van zijn leven stopte met componeren. Diverse voltooide en halfvoltooide werken gooide hij in de open haard. Gelukkig was De tovenaarsleerling daar niet bij. Het is zijn beroemdste stuk, en terecht. Dukas baseerde zich op een gedicht van Goethe; dat was op zich al een originele keuze, want Duitse kunstenaars waren op dat moment in Frankrijk niet bijster populair. Hierin slaat een jonge tovenaarsleerling aan het experimenteren als hij tijdens de afwezigheid van zijn meester de werkplaats moet opruimen; uit pure luiheid probeert hij de bezem zó te betoveren dat die zelf met emmers water gaat zeulen en de boel schoonschrobt. Dat lukt aanvankelijk, maar een spreuk om de bezem te laten stoppen weet hij niet. Emmer na emmer wordt leeggekiept, en de enorme watervloed stopt pas als de oude tovenaar thuiskomt en met een paar bezweringen het gevaar afwendt.

Goethe´s gedicht is dus eigenlijk een wat stoffig pleidooi voor de balans tussen jeugdig enthousiasme en de ervarenheid van ouderen, maar Dukas maakt er een uitbundig klankfeest van. Net als Ravel was hij een razend knappe orkestrator. Hij laat een fagot de rol van de onverstoorbare bezem vertolken terwijl de strijkers effectief de stijgende watermassa weergeven. Een mooier staaltje vrolijke muzikale horror bestaat niet.

 

Maurice Ravel: Daphnis et Chloë, suite nr. 2
Ravel goot zijn composities bij voorkeur in kleine, compacte vormen. Een uitzondering is het monumentale, avondvullende ballet Daphnis et Chloë, geschreven voor de Russische dansgroep van impresario Sergej Diaghilev en diens choreograaf Michel Fokine. Zo´n opdracht kon hij niet weigeren; Diaghilev had in Parijs al zoveel sensaties veroorzaakt dat het Parijse publiek altijd weer naar zijn producties uitkeek. De samenwerking liep echter eigenlijk meteen al scheef. Het ballet moest over de Griekse Oudheid gaan – daarover waren opdrachtgever en componist het eens. Maar terwijl Fokine zich wilde spiegelen aan de beeldtaal van oude Griekse vazen – zwart-witte figuren, strakke contouren – voelde Ravel zich juist aangetrokken tot de Oudheid zoals die door achttiende-eeuwse schilders was weergegeven, met weelderige kleuren, wufte figuren en krullerige lijnen. De dansers werden ervan de dupe, want ze werden tussen deze totaal verschillende stijlopvattingen heen en weer geslingerd.

Een ander breekpunt was de immense bezetting: Ravel schreef het werk voor groot orkest en koor. Op dringend verzoek van Diaghilev (en met grote tegenzin) maakte hij een gereduceerde versie zonder zangers; hun vocalises integreerde hij in de orkestpartij, louter om opvoeringen in kleinere zalen te kunnen faciliteren. Toen hij echter ontdekte dat Diaghilev dit ‘noodarrangement’ ook in Londen liet uitvoeren ontstak hij in een voor hem zeldzame woede.Het ballet zelf was geen succes en verdween snel van het repertoire. Maar de twee suites werden evergreens; ze behoren tot het beste dat Ravel componeerde. De Suite nr. 2 bevat hoogtepunten uit de ontknoping van het door Fokine geschreven pulpverhaal. Bij een schitterend verklankte dageraad ontwaakt de geitenhoeder Daphnis, nadat zijn geliefde Chloë door piraten is ontvoerd. De herdersgod Pan – die zelf verliefd is – is hem te hulp geschoten en laat Chloë ongeschonden terugbezorgen, waarna zowel Daphnis als Pan zich verenigd weten met hun geliefdes. Een gezamenlijke extatische dans volgt.

 

© Michiel Cleij 2025

Dirigent

Eivind Gullberg Jensen
Jensen studeerde viool en muziektheorie in Trondheim en directie bij Jorma Panula in Stockholm en bij Leopold Hager in Wenen. Sinds 2021 is hij artistiek en algemeen directeur van de Nationale Opera in Bergen, zijn thuisbasis. Hij leidde onder meer het Concertgebouworkest, de Berliner Philharmoniker, de Münchner Philharmoniker en het Koninklijk Filharmonisch Orkest van
Stockholm. Hij werkte samen met talloze solisten waaronder Leif Ove Andsnes, Hélène Grimaud, Gautier Capuçon, Hilary Hahn, en Frank Peter Zimmermann. Sinds seizoen 22/23 is Eivind Gullberg Jensen chef-dirigent bij het
Noord Nederlands Orkest.

Solist

Lise de la Salle
Met een carrière van ruim twintig jaar heeft Lise de la Salle zich gevestigd als een van de meest boeiende pianisten van haar generatie – een musicus met uitzonderlijke gevoeligheid en volwassenheid. Zij begon op vierjarige leeftijd met pianospelen en gaf vijf jaar later haar eerste concert – live uitgezonden op Radio France. Ze studeerde aan het Conservatoire de Paris, werkte intensief samen met Pascal Nemirovski en kreeg langdurige begeleiding van Geneviève Joy. In seizoen 24/25 maakte ze haar debuut bij het Sydney Symphony Orchestra. Andere recente hoogtepunten zijn onder meer optredens in het Théâtre des Champs-Élysées met het Orchestre de Chambre de Paris, en concerten met de Stuttgarter Philharmoniker en het Yomiuri Nippon Symphony Orchestra. Daarnaast gaf ze recitals in prestigieuze zalen als de Shanghai Concert Hall en La Seine Musicale in Parijs. Ze treedt op met vele vooraanstaande dirigenten en orkesten wereldwijd, in de meest prestigieuze concertzalen. Het NNO verwelkomt haar met trots.